De noodzaak van het waarom. Een essay over De wetten van Connie Palmen

Tell me why

I never want to hear you say

(Never want to hear you say it)

I want it that way

‘Cause I want it that way

Backstreet Boys, ‘I Want It That Way’

I

Vijfentwintig jaar geleden debuteerde Connie Palmen met De wetten. De roman werd een hit en een hype. Het was een droomdebuut, geprezen door de kritiek en gepaard gaand met jaloersmakende verkoopcijfers. Nu de hysterie van de hype geschiedenis is, kunnen we bepalen of de lof die Palmen toentertijd werd toegezongen terecht was en of de roman vijfentwintig jaar na publicatie is getransformeerd van bestseller tot een voorlopige canonieke tekst van de moderne Nederlandse literatuur; voorlopig omdat de canon altijd in beweging is. Ik moet diegenen die hopen op een ontmanteling van Connie Palmen als een oppervlakkige bestsellerauteur teleurstellen. Het antwoord is namelijk ondubbelzinnig: ja. Meer dan twee decennia later heeft deze roman recht om toe te treden tot de canon van de moderne Nederlandse literatuur.

Dit antwoord heeft te maken met de vraag naar het waarom. De vraag naar het waarom is een alleszins redelijk verzoek. Bij belangrijke beslissingen in het leven, maar ook bij het lezen van een bepaalde roman, zeker nu er zo veel te kiezen is in dit Koningsnummer van de literatuur. Elke goede roman geeft impliciet antwoord op de vraag naar het waarom, want elke goede roman verantwoordt het vertellen.

Wat en hoe iets wordt verteld is altijd gekoppeld aan de vraag waarom dat op die manier wordt verteld. De vraag naar waarom refereert aan het idee van noodzaak. Een roman is niet noodzakelijk; sterker nog: de literatuur is niet noodzakelijk, want een bepaalde roman of de literatuur is geen voorwaarde om te kunnen ademen, kijk maar naar de mensen die nooit lezen, hun hart pompt niet minder dan dat van verstokte lezers; ze sterven niet sneller door het ontbreken van literatuur net zoals lezers niet langer leven, omdat ze romans en gedichten verslinden. Waar het om gaat is het idee van de noodzaak – geen illusie – want het is een idee waar je in gelooft.

De romans van Connie Palmen zijn doordesemd van dit idee, van Jij zegt het tot en met De wetten. Een bestseller is verdacht, zorgt voor argwaan bij de literaire kritiek. Bij De wetten is hier geen enkele reden toe, deze roman is ontstaan uit het idee van de noodzaak niet het vertellen om het vertellen, het schrijven om schrijfster te zijn, typen om jezelf in druk te zien.

In de aantekeningen van Paul Valéry staat een heldere formulering van het idee van noodzaak – de vraag naar het waarom. In 1937 schreef hij:

Het Allermoeilijkste in de Kunst is de indruk van willekeur te vermijden, de indruk dat er net zo goed iets anders had kunnen staan. ‘Noodzaak’ is de tegenovergestelde indruk, maar noodzaak in kunst betekent = de indruk wekken dat er niets anders had kunnen staan dan er staat –

dat rechtvaardigt regels en conventies die zich kort gezegd verzetten tegen zowel –

verwarring met praktisch gebruik

indruk van willekeur

willekeur in uitvoering.

Het is wellicht gevaarlijk om deze aantekening van Valéry te gebruiken met betrekking tot de roman, aangezien hij niet veel op had met deze kunstvorm. Hopend zijn idee niet te misbruiken voor eigen gewin, denk ik dat dit toch toepasbaar is op de kunst van de roman. Wat Valéry hier bedoelt is trouwens iets anders dan de mus van Hermans, want bij de laatste gaat het niet om noodzaak, maar om causaliteit; dat ‘alles wat beschreven wordt, doelgericht is’. En noodzaak en doelgerichtheid zijn twee verschillende dingen, doelgerichtheid als regel kan namelijk zorgen voor ‘verwarring met praktisch gebruik’, maar misschien belangrijker: voor ‘indruk van willekeur’ en ‘willekeur in uitvoering’. Neem bijvoorbeeld De man die werk vond van Herman Brusselmans, een roman waarin elke handeling een gevolg heeft, alles wat hoofdpersoon Louis Tinner zegt, denkt en doet is doelgericht: het thematiseren van verveling, eenzaamheid enzovoorts. Desalniettemin zorgt de roman voor een indruk van willekeur, want alles mag dan doelgericht zijn, deze handelingen hadden ook anders kunnen zijn zonder dat het afbreuk doet aan het doel en de behandelde thema’s van eenzaamheid en verveling. Het is het witte vel zwart maken met letters, het is verjaardagpartijtjespraat met als doel de stilte te vermijden. Lees maar, er staat wat er staat, maar er had ook iets anders kunnen staan.

De ik-verteller is een studente filosofie en ontmoet in het boek zeven mannen. Zij verlangt naar kennis en dat is wat deze zeven mannen haar moeten bieden opdat ze inzicht krijgt in wie ze is en naar de reden van het leven zonder god. In de roman ontbreken uiterlijke beschrijvingen van ruimtes. Het gaat om de intellectuele ontwikkeling van de ik-verteller, want deze ontwikkeling is de plot van het verhaal.

In de hele roman is de waarom-vraag impliciet aanwezig en wordt expliciet in het zevende en laatste hoofdstuk:

Ik heb zeven jaar doorgeleerd en mij alleen bezig gehouden met die vraag: waarom. Waarom wil ik het worden? Wat is dat, schrijven, literatuur? Waar is ze goed voor?

De vrouwelijke ik-verteller krijgt van de astroloog het boek Het plezier van de tekst van Roland Barthes en het is niet toevallig dat deze titel wordt genoemd in de roman. Middels een retorische vraag geeft Barthes namelijk een antwoord op de vraag die de verteller zichzelf in het laatste hoofdstuk stelt: ‘Betekent vertellen niet altijd zijn oorsprong zoeken, zijn geschillen met de Wet zeggen, in de dialectiek van vertedering en haat treden?’ Het is vertellen als onderzoek, een poging om een voorlopig antwoord te formuleren op de vragen ‘wie ben ik?’, ‘wat vind ik?, ‘wat ken ik?’ en ‘wat kan ik kennen?’. Of zoals Valéry ergens anders in zijn aantekeningen formuleerde: ‘Schrijven – om jezelf te kennen – en daarmee basta.’

De literatuur, het schrijven, is het belangrijkste thema van de roman. Op de vraag wat de hoofdpersoon het liefst wil, antwoordt ze schaamtevol: ‘Boeken schrijven.’ En op de vraag waarom ze filosofie studeert antwoordt ze: ‘Om te leren leven.’

De Franse literatuurwetenschapper Gérard Genette heeft Op zoek naar verloren tijd van Marcel Proust ooit samengevat als: ‘Marcel wordt schrijver’. Deze samenvatting is niet helemaal accuraat. En dus corrigeert Evelyne Birge-Vitz de samenvatting van Genette tot: ‘Marcel finit par devenir écrivain’. Deze samenvatting is wel precies, omdat het de waarde aangeeft van het proces van trial and error dat Marcel aflegt om te komen tot het schrijverschap en het bereiken van dit schrijverschap. Aan het einde van de lange roman, in de sleutelscène in de bibliotheek van de Guermantes in het zevende en laatste deel, ontdekt hij de betekenis van de onwillekeurige herinnering en krijgt hij vat op de tijd als duur. Het personage Marcel is uitgeleerd; Marcel wordt de verteller en uiteindelijk schrijver.

Het hoofdpersonage van De wetten ondergaat ditzelfde proces. De zeven mannen dienen hetzelfde doel als haar filosofiestudie: leren leven, door het proces van trial and error, het ontdekken van de wetten. En net als bij Proust wordt de verteller uiteindelijk schrijver. Het is het proces van vallen en opstaan. Op haar veertiende valt ze; ze verliest het katholieke geloof. Bij Sartre leest ze dat God niet bestaat en dat de mens zelf moet kiezen en daar verantwoordelijkheid voor moet dragen. Het is een harde val en het opstaan duurt lang, omdat het idee van de oorsprong is ontkracht. Ze moet nu de wetten zelf ontdekken en formuleren. ‘Ik zocht, zonder te weten wat.’ De absolute wetten van het geloof zijn nu ongeldig en het overeind klauteren, om uiteindelijk te kunnen schrijven, is de strijd tegen de natuurlijkheid. Ze gaat van Sartre naar Barthes en Foucault en de laatste twee denkers doen grof gezegd niets anders dan waarheden en conventies, die worden gepresenteerd als natuurlijk, ontmantelen als menselijke constructies, bepaald door de geschiedenis en de heersende cultuur. Zo schrijft Barthes over zichzelf en zijn werk in Roland Barthes door Roland Barthes:

Onophoudelijk wordt de illusie van natuurlijkheid aan de kaak gesteld (…) Het natuurlijke is allerminst een attribuut van de fysische Natuur; het is het alibi waarmee een sociale meerderheid zich tooit: het natuurlijke is een vorm van legaliteit.

De wetten 91Het tegenovergestelde is het geval bij De wetten.Het leren leven van de ik-verteller is dus de beweging van het denken, de opeenvolging van denkbeelden. Het ene denkbeeld maakt plaats voor een nieuw inzicht, of het nieuwe scherpt het oude aan net zo lang tot ze uiteindelijk voor zichzelf de vraag kan beantwoorden: waarom? Waarom schrijven, waarom literatuur en waar is ze goed voor? Dit antwoord is relatief; het houdt in dat het antwoord altijd aangescherpt, aangepast of gedeeltelijk verworpen kan worden. Relatief is het tegenovergestelde van absoluut, maar relatief betekent in dit geval niet (zoals zo vaak ten onrechte wordt gedacht) dat het antwoord niets uitmaakt en geen waarde heeft omdat het slechts voorlopig is. Het mag dan relatief zijn, het is iets waarin ze gelooft na het maken van zorgvuldige afwegingen en het langdurig vergaren van kennis aan de hand van de filosofie en de literatuur. Dit laatste wordt het nieuwe geloof. Het is geloven zonder God. De schrijver als vervanger van de priester. Het is dan ook geen willekeur dat de door de ik-verteller bewonderde schrijver in de roman ook priester is.

De vorm van de roman sluit naadloos aan op wat er wordt verteld, waardoor het lijkt alsof het verhaal alleen in deze vorm kan worden verteld: die van het romaneske essay of de essayistische roman. Essayistische passages worden afgewisseld met verhalende passages; ontmoetingen en gesprekken met de mannen en de handelingen van de ik-verteller (dat wil zeggen: wat ze denkt van een bepaalde situatie). Beide vormen verklaren en versterken elkaar en dienen de intellectuele ontwikkeling van de hoofdpersoon (de plot).

Deze vorm is niet nieuw, maar nieuwheid is geen argument, dus ook geen noodzaak. Zoals Roland Barthes schreef ‘negen van de tien keer is het nieuwe slechts de stereotype van nieuwheid’. Het heden komt voort uit het verleden, schrijft Barthes in zijn essay. Het gaat dus niet om nieuwheid, maar om een (minimale) variatie op het bestaande, een noodzakelijke toevoeging van wat er al is. Let wel: een keten van schrijvers en hun teksten, is geen zoektocht naar de oorsprong van bijvoorbeeld een tekst als De wetten. Het idee dat de ene schrijver voortkomt uit de andere is geen reconstructie, maar een constructie, net zoals een literaire stroming ook een constructie is en geen reconstructie.

Bij Palmen is deze variatie op het bestaande een samensmelting van het modernisme en het postmodernisme. De modernistische roman heeft grofweg twee kanten: de essayistische roman en de roman van de bewustzijnstroom, bijvoorbeeld Du Perrons Het land van herkomt en Carry van Bruggens Eva. De eerste is de vorm van De wetten, maar Palmen koppelt deze vorm aan een postmoderne inhoud; de taalfilosofie van Barthes cum suis en de constante beweging van het denken doordat waarheden en conventies zijn gedeconstrueerd.

II

De noodzaak ontstaat doordat de unieke kwaliteiten en kenmerken van een bepaalde kunstvorm wordt gebruikt. Het gaat erom dat de ene kunstvorm iets kan uitdrukken, beschrijven etc. wat een andere kunstvorm niet of minder goed kan. Deze onderscheidende kwaliteiten vermijden de indruk van willekeur en maken, zoals Gotthold Ephraim Lessing schreef in zijn beroemde essay Laocoön, gebruik ‘van de bijzondere voordelen die het kenmerk zijn van eigen kunst’.

Antonin Artaud betoogde in Het theater van de wreedheid wellicht een bepaald soort, avant-gardistisch theater, maar het centrale idee komt voort uit het weergeven van de bijzondere voordelen van theater als kunstvorm.

Dit is, volgens mij, meer dan al het andere een fundamentele waarheid: dat het theater, onafhankelijke en autonome kunst, om te herleven of eenvoudig om te leven, verplicht is duidelijk aan te geven wat het doet verschillen van de tekst, het zuivere woord, de literatuur en alle andere geschreven en vastgelegde middelen.

Artaud wil af van het theater waarin de tekst leidend is, want voor hem is teksttheater een afgeleide van de literatuur waardoor het theater het bestaansrecht verliest als autonome kunstvorm.

De roman American Tabloid van James Ellroy is een heerlijke roman. Ik kan het iedereen aanraden die even een goed en spannend verhaal wil lezen na een drukke werkdag, terwijl de kinderen eindelijk hun geschreeuw hebben gestaakt nu ze vredig in bed liggen. Het is spannend, vol met strakke dialogen en beeldende scènes, maar het had net zo goed een film kunnen zijn. Waarom is het eigenlijk geen film? Leent deze vorm zich niet beter voor dit verhaal? Vermaak is absoluut geen zonde in de literatuur, maar het kan niet de enige reden van bestaan zijn. Net als de schilderkunst, het theater en de muziek heeft de roman bijzondere voordelen en voor het idee van noodzaak moeten deze worden benut.

III

Als De wetten zou worden beoordeeld door een jury van een doorsnee literaire schrijfwedstrijd, dan is de kans groot dat de roman niet wint, want het is te veel tell is en te weinig show. De schrijftip show, don’t tell blijft verbazingwekkend als je de blik richt op de literatuur van de eerste helft van de vorige eeuw: Döblin, Proust, Musil, Faukner. Het literaire modernisme daargelaten: een roman of kort verhaal wordt altijd verteld. Tristam Shandy van Laurence Sterne is een metanarratieve roman. Verteller Tristam levert om de haverklap op soms geestige wijze commentaar op zijn eigen vertelling. Het vertellen is zelf onderwerp van de roman.

In zijn verhaal ‘The Magic Poker’ uit de bundel Pricksongs & Descants van Robert Coover, breekt de verteller in het begin telkens in door te reflecteren op hetgeen hij heeft verteld, maar op een gegeven moment stopt het metafictionele commentaar. Later zegt de verteller: ‘I am disappearing. You have no doubt noticed.’ Maar of de verteller inbreekt met zijn metafictionele reflecties of niet en hoeveel hij ook showt, ‘I am with you always’, want hij is immers de verteller van het verhaal.

Juist het vertellen maakt de roman uniek, want showen kunnen andere kunstvormen ook: film, toneel, de beeldende kunsten. Films en tv-series zijn voornamelijk verhalen van de buitenkant, van het showen, want bij films en tv-series gaat geestelijke of intellectuele ontwikkeling altijd gepaard aan zichtbare handelingen. Terwijl de waarde van de hedendaagse roman (of misschien wel de gehele na-oorlogse roman), ligt in het verinnerlijken. Het is het domein van de geest: bijvoorbeeld de bewustzijnsstroom door zintuiglijke associaties of het essayeren, het hardop denken en twijfelen en het formuleren van ideeën.

De wetten geeft voornamelijk de indruk van noodzaak, omdat de inhoud alleen mogelijk is door de vorm die wordt gebruikt. De roman vertelt en het vertellen is het bijzondere voordeel van deze kunst.

Vertellen is reflecteren, hardop denken, essayeren. De wetten is een essayistische roman en dit is een samensmelting van het algemene met het particuliere. Het essayistische is het algemene, de uitdrukking van een (filosofisch) idee. Het particuliere is het verhalende, de handelingen van het personage en de gebeurtenissen die ze meemaakt. Het verhalende aspect is het particuliere en kan niet worden ontkoppelt van het algemeen essayistische zoals het laatste niet kan worden losgekoppeld door het eerste. Het idee (algemene) en het personage (het particuliere) staan altijd in relatie tot elkaar.

De fatale vrouw heeft, als iedere mythe, belang bij de afstand. Als je zo nodig een mysterie wilt zijn, moet je uit de buurt blijven van degenen die je via de versluiering wilt verleiden, want zodra je de afstand opheft en de leegte met jezelf vult, valt er voor de mythemaker niks meer te verzinnen.

Mijn nabijheid was een regelrechte moord op het vrouwelijke personage.

Ik heet niet Carmen, Rosa Fröhlich of Natasia Phillippovna.

Dat zijn vrouwen uit de verhalen en ik lijk er in de verste verte niet op.

Deze passage uit het hoofdstuk ‘De filosoof’ begin essayistisch; het is een bespiegeling over de mythe (in dit geval de betekenis die Barthes geeft aan het begrip ‘mythe’). Het algemene over de mythe van de fatale vrouw wordt particulier, omdat het betrekking heeft op de ik-verteller en haar relatie met de filosoof De Waeterlinck. Opeens zit ze zo dichtbij hem dat hij ‘schrok van mijn plotselinge nabijheid.’

Het verschil tussen een essayistische roman als De wetten en een essay in een tijdschrift of op het internet is het verschil tussen ‘het zou zo kunnen zijn’ en ‘het is zo’. Het eerste gaat namelijk altijd uit van een mogelijkheid, omdat het fictie is, het is betogen aan de hand van en door verbeelding. Het is dus altijd hypothetisch. Connie Palmen stelt in De wetten dus niet impliciet de vraag ‘voel je met me mee?’ maar: ‘denk je met me mee?’ Het is niet het correcte ‘do you feel it?’, maar de straattaalversie ‘ya feel me?’ – begrijp je me? Het doel is meedenken aan de hand van de personages en het personage is, zoals Valéry over zijn Meneer Teste schreef, ‘niet anders dan de demon van de mogelijkheid zelf.’ Dit valt samen met het idee van de ontologische paradox van het personage: namelijk dat het romanpersonage tegelijk wel en niet bestaat. Het bestaat niet omdat de roman fictief is, maar daarnaast is het er wel omdat we er over lezen.

Schrijven is voor de verteller van De Wetten – in de woorden van Martin Amis – ‘a campaign against cliché. Not just clichés of the pen but clichés of the mind and clichés of the heart.’ Het cliché is de gemakzuchtige waarheid, het gemakkelijke antwoord dat voortkomt uit onwetendheid. Een cliché is, zoals Susan Sontag ooit schreef, de castratie van een idee. Zuchtend zegt de schrijver/priester Clemens: ‘Alles is toch een groteske, theatrale voorstelling’. Waarop de verteller denkt:

Alles is een leeg woord, want er is niets mee gezegd. Het gebruik ervan getuigt van een zeker domheid. Het verdoezelt onze onwetendheid over waarom we hier zijn en wat ons te doen staat met het leven.

De strijd tegen het cliché is het onderzoek naar voorlopige betekenisvolle antwoorden, zorgvuldig geformuleerd en ontdaan van elke vorm van indolentie, stereotyperingen, generaliseringen of platitudes. De uitkomst is summier, het onderzoek uitvoerig, want het laatste verantwoordt het eerste. Zo doet de uitkomst geen afbreuk aan het dialogische van de roman, aan de dubbelzinnigheid. De wetten impliceert zelf continue waarom ze dat in die vorm vertelt, omdat het geen indruk geeft van willekeur, maar van noodzaak.

Koen Schouwenburg

Connie Palmen – De wetten. (25e dr). Amsterdam, Prometheus. 237 blz. € 19,95.